In het Midden-aarde van J.R.R. Tolkien waren de Bakens van Gondor (Engels: The Beacons of Gondor) een waarschuwingssysteem voor de inwoners van Gondor.
De bakens waren grote houtstapels die permanent werden bemand door Gondorianen. Deze bakens waren geplaatst op zeven toppen van de Ered Nimrais. Van oost naar west waren dat:
Amon Dîn stond hiermee het dichtst bij Minas Tirith. Amon Dîn betekent "stille heuvel" ("Amon"=heuvel en "Dîn"=stil). Amon Dîn stond ten oosten van het bos van de Drúedain. Het was een puntige heuvel die hoog boven de bomen uitstak. De mensen die de wacht op de Amon Dîn hielden konden uitkijken over Dagorlad, de Anduin, Cair Andros en Ithilien. Onder de piek van Halifirien, het meest westelijk gelegen van alle bakens, was lange tijd de graftombe van Elendil verborgen.
Aan het einde van de Tweede Era en het begin van de Derde Era dienden de bakens er voornamelijk voor om het zuiden van Gondor te waarschuwen voor eventueel gevaar uit de noordelijke provincie Calenardhon en andersom. Nadat echter Stadhouder Cirion van Gondor Calenardhon overdeed aan de Éothéod (de voorouders van de Rohirrim), werden de bakens voornamelijk nog gebruikt om de bevolking in Anórien te waarschuwen.
Hulpverzoeken tussen Gondor en Rohan werden daarentegen uitgewisseld door middel van een boodschapper met de Rode Pijl.
Tijdens de Oorlog om de Ring werden de bakens ontstoken toen Minas Tirith door het leger van Sauron onder vuur kwam te liggen. Terwijl de Rohirrim Gondor te hulp snelden, passeerden zij alle zeven bakens op hun weg naar het oosten.