Het Boek van de Hemelkoe is een oud-Egyptische funeraire tekst, die wordt verondersteld te zijn ontstaan tijdens de Amarnaperiode en deels de redenen beschrijft voor de onvolmaakte toestand van de wereld sinds de opstand van de mensheid tegen opperste zonnegod Ra. De godin Hathor strafte daarop de mensheid, waarbij de overlevenden hadden te lijden onder de afwezigheid van Ra, die nu in de hemel op de rug van de Noet, de Hemelkoe, verbleef.
Met deze "val" van de mensheid, kwamen lijden en dood in de wereld, tezamen met een breuk in de oorspronkelijke eenheid van de schepping.[1] De oppergod verandert nu in verscheidene goddelijke lichamen, creëert de "velden van het paradijs" voor de gelukzalige doden, duidt mogelijk Geb aan als zij erfgenaam, overhandigt de regering over de mensheid aan Osiris (waarbij Thoth over de nachtelijke hemel heerste als zijn afgevaardigde), terwijl Sjoe en de Heh-goden nu de hemelgodin Noet ondersteunen.[2]
Hoewel de overgeleverde versie van de tekst ten tijde van het Nieuwe Rijk werd neergeschreven, is het in Middelegyptisch geschreven en werd mogelijk geschreven ten tijde van het Middenrijk.[3]
<ref>
; er is geen tekst opgegeven voor referenties met de naam Lichtheim II 1976, 197-198