Cornelis Loots | ||||
---|---|---|---|---|
Portret van Cornelis Loots. Gravure van Reinier Vinkeles (1809)
| ||||
Algemene informatie | ||||
Volledige naam | Cornelis Loots | |||
Geboren | gedoopt 11 juni 1764 | |||
Geboorteplaats | Amsterdam | |||
Overleden | 10 oktober 1834 | |||
Overlijdensplaats | Amsterdam | |||
Land | Nederland | |||
Beroep | dichter, schrijver, toneelcriticus | |||
Werk | ||||
Jaren actief | 1779 - 1834 | |||
Bekende werken | De Hollandsche taal | |||
Dbnl-profiel | ||||
|
Cornelis Loots (Amsterdam, gedoopt 11 juni 1764 - aldaar, 10 oktober 1834) was een Nederlands dichter.
Loots groeide op in een hervormd milieu en volgde betrekkelijk weinig onderwijs. Zelf had hij het liefst een opleiding tot predikant willen volgen, maar onder druk van zijn ouders, die de opleiding te duur vonden, nam hij een betrekking op een wisselkantoor aan.
Hij vond het geestdodend werk en zocht zijn toevlucht in het schrijven van gedichten, waarmee hij zich al vanaf zijn jeugd had beziggehouden. Joost van den Vondel kende hij al op zijn tiende en diens werk zou een beslissende invloed op zijn dichterschap hebben. Ook Vondels politieke overtuiging zou Loots kopiëren: hij werd een fel Patriot.
Vanaf 1791 publiceerde Loots gedichten in de door Pieter Johannes Uylenbroek uitgegeven reeks "Kleine dichterlyke handschriften" (1788-1809), waarvan de thematiek varieerde van natuur tot politiek (zoals het hekeldicht 'Aan de vorstenvleijers' uit 1792).
Loots brak rond de eeuwwisseling door met langere gedichten met een vaderlands-historisch karakter, zoals "De overwinning der Nederlanders by Chattam" (1799), "De dwinglandy" (1800), "De algemeene vrede gesloten te Amiens, den 27sten van Lentemaand 1802" (1802) en "De volkswoede, toegezongen aan de nagedachtenis van de gebroeders de Wit" (1802), waarin hij zich steeds tegen tirannie toonde. Dit vertoonde grote overeenkomsten met het werk van Hendrik Tollens en Jan Frederik Helmers, met wie beiden hij zeer bevriend raakte, hoewel ze als dichters elkaar rivalen bleven.
Evenals Helmers uitte Loots zijn onvrede over de Franse invloed in en annexatie van Nederland in zijn gedichten, zoals in "De Batavieren, ten tyde van Cajus Julius Cezar, wegens het hen voorgeslagen staatsverbond der Romeinen" (1805), waarin hij de Franse overheersing vergeleek met de Romeinse onderdrukking. Hij ontsnapte op een haar na aan uitlevering naar Frankrijk, iets waarop de Parijse machthebbers hadden aangedrongen. Hoewel hij voorzichtiger werd in zijn uitlatingen, ontwikkelde zijn reputatie zich in de jaren van de inlijving bij Frankrijk toch tot 'verzetsdichter' bij uitstek. Als hoogtepunt in Loots' oeuvre geldt "De Hollandsche taal", dat hij in 1810 schreef en voordroeg, maar pas na de hernieuwde onafhankelijkheid in 1814 werd gepubliceerd. Hierin hield hij een vurig pleidooi voor het behoud van de Nederlandse taal, en dus ook de Nederlandse identiteit en onafhankelijkheid. Ook in 1814 schreef Loots "De slavenhandel", een protest tegen deze praktijk.
In februari 1813 overleed Jan Frederik Helmers, met wiens zus Loots inmiddels getrouwd was, en Loots nam Helmers' steenkoperij over onder de naam Helmers & Loots. Tevens trok het gezin in het huis van Helmers op de Keizersgracht. Het bleek echter dat Loots het hoofd nauwelijks boven water kon houden. Daarbij kwam het overlijden van zijn tweede echtgenote in 1816.
Zijn dichtersloopbaan verliep echter wel voorspoedig en hij behoorde inmiddels tot de gevestigde orde. Loots was onder meer lid van Felix Meritis, Concordia et Libertate en de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen. In 1821 verscheen de bundel "Nieuwe gedichten", waarin Loots opnieuw vaderlands-historische en religieuze onderwerpen aanroerde.
Na zijn derde huwelijk in 1827 (met Dorothea Veldhuijs) nam zijn productiviteit af, al kwam er een opleving van zijn dichterlijke vaderlandslievendheid tijdens de Belgische Opstand.
In 1834 overleed hij op zeventigjarige leeftijd en werd begraven in de Oude Kerk te Amsterdam.
Uit zijn briefwisseling met Tollens sprak zowel bevlogenheid als jaloezie. Loots zag zijn populariteit in de jaren 1820 verminderen, in tegenstelling tot die van Tollens, die de nationale volksdichter zou worden, terwijl Loots op dat gebied tweede viool moest spelen.