Deinocheirus Status: Uitgestorven, als fossiel bekend | |||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Geslacht | |||||||||||||||||
Deinocheirus Osmólska & Roniewicz, 1970 | |||||||||||||||||
Typesoort | |||||||||||||||||
Deinocheirus mirificus | |||||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||||
Deinocheirus op Wikispecies | |||||||||||||||||
|
Deinocheirus[1][2][3][4] is een geslacht van uitgestorven theropode dinosauriërs, behorend tot de groep van de Tetanurae, dat tijdens het Laat-Krijt, zo'n zeventig miljoen jaar geleden, leefde in het gebied van het huidige Mongolië.
Het eerste fossiel van Deinocheirus werd gevonden in 1965. In 1970 kreeg het geslacht zijn naam die zoiets als 'gruwelijke hand' betekent, toen de typesoort Deinocheirus mirificus benoemd werd. Van het dier was lange tijd niet veel meer dan de armen en schoudergordel bekend. Deze zijn van een reusachtige omvang met een gecombineerde lengte van bijna vier meter zodat Deinocheirus een van de grootste theropoden geweest moet zijn. De wetenschappers zijn het er niet over eens hoe groot Deinocheirus precies was, wie zijn nauwste verwanten waren en wat zijn levenswijze was. Het dier was in ieder geval een hoog op de achterpoten staande tweevoeter met een lichaamslengte die niet lager gelegen zal hebben dan negen meter. De handen eindigden in enorme gekromde klauwen waarvan het doel onzeker is. Vaak wordt aangenomen dat Deinocheirus een lid of een nauwe verwant was van de Ornithomimosauria; in dat geval gaat het vermoedelijk om een planteneter.
De ware aard van Deinocheirus was een van de beroemdste mysteries binnen de paleontologie. Van 2013 af werden geleidelijk aanvullende details van de bouw van het dier bekend, gebaseerd op de vondst van nieuwe skeletten. Hieruit blijkt dat de kop langwerpig en tandeloos was. De snuit droeg een verbrede snavel, vermoedelijk om planten af te bijten. Deinocheirus stapte voort op stevige achterpoten waarbij de romp wat omhoog gericht was. De buik was breed om het voedsel te verteren, dat vermalen werd door maagstenen. Op de rug stond een hoge hoekige kam. De staart was kort en had wellicht aan het uiteinde een waaier van veren.