Deltavliegen is zowel een sport als een vorm van ongemotoriseerde luchtvaart. Andere benamingen voor deze sport zijn: zeilvliegen (tot 2014 was dit de officiële benaming voor deze vorm van luchtvaart), of het Engelse hanggliding (niet bekend is of deze benaming komt uit het Duits, waar men vanaf een "Hang" (helling) vloog, of omdat je een deltavlieger bestuurt doordat je er onder hangt). In het Duits heet het drachenfliegen, in het Frans deltaplane of vol libre. De termen "hanggliding" en "vol libre" worden ook wel gebruikt voor het jongere broertje van deltavliegen, parapente of schermvliegen.
Internationaal wordt deltavliegen georganiseerd door de CIVL (Commission Internationale de Vol Libre), een afdeling van de FAI (Federation Aeronautique Internationale). Door de CIVL is zeilvliegen in vijf klassen verdeeld, waarbij de klassering betrekking heeft op typen toestel waarmee gevlogen wordt. Zo is deltavliegen klasse 1, parapenten is klasse 3, rigids (niet-flexibele vleugels die gestuurd worden middels beweegbare stuurvlakken) zijn klasse 2 en swifts en dergelijke (als klasse 2 maar met de piloot niet hangend in een harnas, maar zittend in een cockpit-achtige, al dan niet gestroomlijnde kooi) zijn klasse 5.
In Nederland wordt deltavliegen georganiseerd door de afdeling Deltavliegen van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL). Evenzo groepeert de Belgische Vrije Vlucht Federatie de beoefenaars van deltavliegen en parapente in België. De beide koepelorganisaties verzorgen het beheer van deze sporten (vliegplaatsen, brevetten, examens), organiseren Nationale Kampioenschappen en vertegenwoordigen de sporten op internationaal vlak.
De sport wordt zowel recreatief als competitief beoefend. Zelfstandig deltavliegen wordt door zo'n 400 à 500 Nederlanders en een 250-tal Belgen beoefend. Ondanks goede thermiekrijke gebieden in Nederland en België zijn deze landen slechts ten dele geschikt om langdurig boven te deltavliegen. Enerzijds vanwege de geringe vrije hoeveelheid luchtruim waar gevlogen mag worden, anderzijds door een beperkte hoeveelheid startplaatsen waar te voet gestart mag worden en het kleine aantal permanente lier- en sleepterreinen.