Dharmashastra (Devanagari: धर्मशास्त्र, Sanskriet: Dharmaśāstra) is de shastra of literatuur van dharma, de normen en regels van het persoonlijke en sociale gedrag in voor hindoes.
Het begrip dharma komt al voor in de Rigveda en in minder mate in de latere Veda's, maar was daar nog geen centraal begrip. Het vormde zich hier wel van fundatie van het heelal tot de heersende macht en uiteindelijk tot een begrip tussen normen en de wet in. Binnen de nieuwe religies van het jaïnisme en het boeddhisme kreeg het een centrale plaats, vooral onder Asoka. Het brahmanisme bleef daarbij niet achter en vormde de Dharmashastra.
Er wordt bij deze hindoegeschriften wel onderscheid gemaakt tussen drie fases, waarbij de laatste twee elkaar deels overlappen. Wanneer de eerste fase begon, is niet meer na te gaan, aangezien deze werken verloren zijn gegaan. Kane schatte dat er zo'n honderd vroege werken zijn geweest. Daarvan zijn er tien overgeleverd, waarvan de eerste vier de Dharmasoetra's zijn van Apastamba, Gautama, Baudhayana en Vasishtha. De andere werken worden meestal aangeduid als dharmashustra of zelfs kortweg smriti en zijn van Manu, Yajnavalkya, Narada, Vishnoe, Parashara en Vaikhanasa. Dit zijn niet de werkelijke auteurs, maar rishi, wijzen of zelfs goden. Het was gebruikelijk dat werken werden toegeschreven aan belangrijke personen uit het mythische verleden en verleende de teksten een bepaald gezag (pramana). Deze fase liep tot halverwege de tweede helft van het eerste millennium.
De tweede fase begon rond deze tijd en bestond uit commentaren (bhashya's) op de vroege werken. Zo zijn onder meer commentaren op de Manusmriti overgeleverd van Bharuci en Medhatithi, op de Yajnavalkyasmriti van Visvarupa en op de Naradasmriti van Asahaya. Dit zette zich door tot ver in de koloniale periode.
De derde fase begon rond de twaalfde eeuw met de nibandha's. Dit zijn encyclopedische werken over alle aspecten van dharma, waaronder Krtyakalpataru van Lakshmidhara en Smriticandrika van Devanna Bhatta.