De dooierzak (Latijn Saccus vitellinus) is een vliezige zak die vast zit aan het embryo. De dooierzak stamt af van onze aquatische voorouders en vertegenwoordigt het fylogenetisch oudste extra-embryonale weefsel. Amnion, chorion en allantois zijn uitvindingen van het amniotische ei, die vervolgens bij zoogdieren zijn aangepast om de embryonale ontwikkeling in de baarmoeder te ondersteunen.[1]
De dooierzak zorgt voor een vroege eerste voedingsvoorraad voor beenvissen, haaien, reptielen, vogels en zoogdieren. Uit de wand van de dooierzak ontstaan zowel de kiembaancellen als de stamcellen voor de vorming van de rode bloedcellen. De dooierzak functioneert vanaf het moment dat de bloedsomloop van het embryo tot ontwikkeling komt. Als de placenta volledig gevormd is, neemt de placenta de functie van de dooierzak over. Bij mensen bereikt het een grootte van maximaal 5 mm en neemt het een deel van de stofwisselingsfunctie van de lever over voordat deze zich ontwikkelt. Een groot deel van de dooierzak wordt tijdens de vierde week van de embryonale ontwikkeling in de oerdarm opgenomen.[2] Bij sommige zoogdieren (bijvoorbeeld paarden, honden, katten) vormt zich tijdelijk een echte dooierzak-placenta en blijft de dooierzak tot de geboorte als een kleine zak aanwezig.
De dooierzak wordt gevormd door cellen van de hypoblastlaag van de uit twee lagen bestaande kiemschijf.
Alle beenvissen, sommige haaien en roggen bezitten een dooierzak in een bepaalde fase van hun leven. Ovipare vissen behouden deze zak doorgaans nog tijdelijk wanneer ze net uit hun ei komen. De dooierzak vormt dan een eerste voedingsvoorraad. Pas wanneer deze volledig verteerd is, begint het visje naar ander voedsel te zoeken. Ovovivipare vissen hebben deze zak al volledig verteerd in de baarmoeder vooraleer ze geboren worden.