In Nederland is een dorpsbos(je) of ruilverkavelingsbos(je) een bosaanplant in een overhoek, vaak bij een dorp. Dergelijke bossen zijn meestal in de jaren 1970 en 1980 (onder andere in het kader van het Meerjarenplan Bosbouw) aangeplant in het kader van ruilverkavelingen op overgebleven stukjes grond die verder bij de ruilverkaveling geen functie hadden en dus "over" waren of nabij het dorp.
Deze ruilverkavelingen zorgden voor een versobering van het landschap en de dorpsbossen konden gezien worden als een "compensatie" voor het landschappelijke verlies ten behoeve van de bewoners. In Flevoland werden ook dorpsbossen aangeplant bij de inrichting van de polders. Dorpsbossen variëren in grootte van 0,5 ha tot enkele tientallen hectaren. De meeste dorpsbossen zijn eigendom van Staatsbosbeheer.