Economie van Nederland | ||
---|---|---|
Munteenheid | 1 euro (€) = 100 cent | |
Fiscaal jaar | kalenderjaar | |
Handelsorganisaties | EU, WTO en OESO | |
Statistieken | ||
BBP Rang (2014) | 16e in nominaal volume (2014); 7e in nominaal volume per hoofd; 6e in volume in koopkrachtpariteit; 15e in koopkrachtpariteit per hoofd. | |
Bruto Binnenlands Product (2021) | € 1,013 biljoen[1] | |
Bruto Nationaal Product (2014) | $ 880,4 miljard | |
Economische groei ten opzichte van vorig kwartaal (BBP) (2019 Q1) | 0,5% | |
Economische groei ten opzichte van jaar eerder (BBP) (2019 Q1) | 1,7% | |
BBP per hoofd (2022) | € 53.000 | |
BBP per sector (2015) | landbouw (1,6%), industrie (18,8%), diensten (79,6%) | |
Inflatiepercentage (Januari 2024) | 3.2% | |
Bevolking onder de armoedegrens (januari 2020) | 9% | |
Beroepsbevolking (3e kwartaal 2023) | 10,1 miljoen | |
Werkloosheidspercentage ( 2023) | 3,6%[2] | |
Faillissementen(excl. eenmanszaken) (april 2019) | 277 | |
Belangrijke industrieën | elektronica en communicatiemateriaal, metalen, chemicaliën, petroleum, voedselverwerking, visserij, landbouw gerelateerde producten | |
Handelspartners | ||
Uitvoer (2022) | € 731,4 mld | |
Belangrijkste partners (2017)[3] | Duitsland 24,2%, België 10,7%, Frankrijk 8,8%, Ver. Koninkrijk 8,8%, Italië 4,2% | |
Invoer (2022) | € 677 mld | |
Belangrijkste partners (2017)[3] | China 16,4%, Duitsland 15,3%, België 8,5%, Ver. Staten 6,9%, Ver. Koninkrijk 5,1%, Rusland 4,3%, | |
Openbare financiën | ||
Overheidssaldo (% van BBP, 2024) | 3% overschot | |
Staatsschuld (% van BBP, 2024 ) | 47,3% | |
Openbare schuld (2024) | € 510 mld | |
Opbrengsten (2024) | € 402,9 mld | |
Uitgaven (2024) | € 433,6 mld | |
Donor van economische hulp (2004) | € 4 mld |
De economie van Nederland is een open economie die zwaar leunt op buitenlandse handel. Dat heeft van Nederland een zeer welvarend land gemaakt. De economie wordt getypeerd door stabiele verhoudingen, relatief lage inflatie, een gezond financieel beleid en een belangrijke rol als Europese transportader. Voedselverwerking, chemie, olieraffinage en de fabricage van elektrische apparaten zijn de belangrijkste industriële activiteiten.
In de intensieve, gemechaniseerde land- en tuinbouw werkt weliswaar slechts 4% van de Nederlandse beroepsbevolking, maar er worden door de sector enorme hoeveelheden voedsel voor de voedselverwerkingsindustrie en de uitvoer geproduceerd. Na de Verenigde Staten is Nederland het tweede uitvoerland op het gebied van land- en tuinbouwproducten.[4] De Nederlandse economie is ongeveer de vijftiende tot twintigste economie van de wereld, afhankelijk van hoe er gemeten wordt. Nederland was eerder nog de tiende economie ter wereld, maar werd ingehaald door snel groeiende economieën als Mexico en Zuid-Korea.
De Nederlandse economie maakte eind jaren 1990 een grote groeispurt door met groeicijfers boven de 3%. In de eerste jaren na de eeuwwisseling is deze groei afgenomen. De internetzeepbel en de aanslagen in de Verenigde Staten op 11 september 2001 hebben hierin een belangrijke rol gespeeld. In 2006 en 2007 groeide de economie weer met meer dan 3%, maar naar aanleiding van de wereldwijde crisis was er in 2009 een krimp van 3,7%, gevolgd door een zeer beperkte groei en een flink stijgende staatsschuld en werkloosheid vanaf 2010 tot 2013. Vanaf 2014 is er weer sprake van groei van de economie (+2,9% in 2017). Ook is het tekort op de begroting vanaf 2016 omgeslagen in een overschot zodat de staatsschuld in 2017 daalde tot onder de Europese norm van 60%. De werkloosheid daalde in 2019 tot onder de 3,3%.