Engelbrecht II van Nassau-Breda, bijgenaamd de Roemrijke, graaf van Nassau, Dietz en Vianden, heer van Breda en de Lek, en van Roosendaal, Nispen en Wouw[1], internationale naam: Engelbert II (Breda, 17 mei 1451 — Brussel, 31 mei 1504), was binnen het Hertogdom Bourgondië een hoge en voorname Brabantse edelman uit Breda. Hij was de oudste van de twee zoons van Jan IV van Nassau en Maria van Loon-Heinsberg. In 1473 werd hij als eerste Bredase graaf van Nassau opgenomen in de Orde van het Gulden Vlies.
Engelbrecht II volgde op 27 juli 1475 zijn vader op in de Nederlandse bezittingen. Van 1475 tot zijn dood in 1504 was hij heer van Breda. Op 27 juli 1475 deed hij zijn blijde inkomst als heer van Breda. Bij deze gelegenheid bekrachtigde Engelbrecht II de privileges van de stad en de dorpen en verleende hij nog enkele voorrechten. De oorkonde had de volgende aanhef: Enghelbrecht, greve te Nassouw en ter Vyanden, heere tot Breda.[2]
Engelbrecht werd in 1499 (door een ruil met hertog Willem II van Gulik-Berg) burggraaf van Antwerpen, alsmede heer van Diest, Sichem en Zeelhem. Hij was al heer van de Lek, en kocht in 1501 de heerlijkheden Roosendaal, Nispen en Wouw.
Engelbrecht II bekleedde hoge militaire en bestuurlijke functies in dienst van de Bourgondische hertog Karel de Stoute. Door consequent de zijde van diens schoonzoon keizer Maximiliaan van Oostenrijk te kiezen, werd hij op het einde van zijn leven de voornaamste vertegenwoordiger van de Habsburgers in de Lage Landen. Filips de Schone benoemde hem in 1496 tot algemeen stadhouder van de Bourgondische Nederlanden. In 1501 deed Maximiliaan dat opnieuw. Engelbrecht stierf op 54-jarige leeftijd.