De ether werd tot aan het begin van de 20e eeuw gezien als het stoffelijke medium dat voortplanting van licht en andere elektromagnetische straling mogelijk maakte.
Christiaan Huygens had in de 17e eeuw al vastgesteld dat licht interferentie vertoont en dus een golfverschijnsel of trilling is. Interferentie werd goed begrepen bij geluid, een golf in lucht, en bij golven in het wateroppervlak. De vraag was dan ook wat er golfde bij straling. In een mechanisch wereldbeeld heeft een trilling immers een veerkrachtig medium nodig om zich te verplaatsen. Dit medium werd aether of ether genoemd. Aan deze tussenstof werden eigenschappen toegeschreven als veerkracht (elasticiteit) en absolute rust (stilstand). De ether zou door alle stof heendringen en de ruimte tussen de atomen vullen.
De relativiteitstheorieën van Einstein toonden aan dat de ether niet bestond: het vacuüm kan kennelijk licht geleiden, de leegte kreeg de functie van de vroegere ether.