Faillissement is een rechtsfiguur uit het insolventierecht. Een schuldenaar die ten minste twee schuldeisers heeft en “in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen”, kan door de rechter in staat van faillissement worden verklaard op grond van de Faillissementswet uit 1893. De schuldenaar, die een natuurlijk persoon of rechtspersoon kan zijn, is dan failliet en wordt de gefailleerde of de failliet genoemd. Andere benamingen zijn bankroet en insolventie. Aan de fase van het faillissement kan een surseance van betaling voorafgaan, bij natuurlijke personen kan onder bepaalde omstandigheden een schuldsanering volgen. Zijn er alleen schulden en geen of nauwelijks baten, dan houdt de rechtspersoon van rechtswege onmiddellijk op te bestaan zonder vereffeningsfase (art. 2:19 lid 4 BW).[1]
Het faillissement werd door de wetgever (in lijn met het ontwerp van Willem Molengraaff) gezien als "een gerechtelijk beslag op het geheele vermogen des schuldenaars ten behoeve zijner gezamenlijke schuldeischers".[2] Hieruit volgt het beoogde doel van het faillissement: het ordentlijk beheren en afwikkelen van de failliete boedel door een professionele derde, het beëindigen van lopende verplichtingen, het innen van vorderingen en het te gelde maken van vermogensbestanddelen van de failliet, om een zo hoog mogelijke opbrengst te behalen waaruit een uitkering aan de gezamenlijke schuldeisers kan worden gedaan. Dit wordt vereffenen of executeren genoemd, degene die deze taak uitvoert de curator, onder toezicht van een rechter-commissaris.
In Nederland leidt een faillissement in 6% van de gevallen tot een uitkering aan de gewone schuldeisers.