Een fietsband bestaat in de regel uit een binnen- en buitenband om de wielen van een fiets. De binnenband bestaat uit een met samengeperste lucht gevulde soepele ronde buis. De binnenband werkt als kussen dat de oneffenheden in het wegdek opvangt. De buitenband zorgt voor bescherming van de binnenband en voor grip op de weg.
De buitenband bestaat uit een karkas van koordlagen van langvezelige katoen, die het canvas vormen, en randen van gevlochten staaldraad. Goedkopere banden hebben koordlagen van kunststofvezels. Daaromheen is een rubberlaag aangebracht met op het loopvlak een profiel. Op de zijkanten is meestal een witte reflecterende streep aangebracht.
De binnenband is een luchtband met een fietsventiel, die in 1888 werd uitgevonden door John Dunlop en voor het eerst toegepast op de fiets. Daarvoor waren de wielen van ijzer en sinds 1865 hadden deze massieve banden. De eerste afneembare luchtbanden werden in 1890 door de gebroeders Michelin in Frankrijk gemaakt.