De georgiaanse architectuur (Engels: Georgian architecture) is een bouwstijl die gebruikelijk was in het Verenigd Koninkrijk tussen 1720 en 1840. Ze beïnvloedde ook de bouwstijl in de Britse koloniën, met name in de huidige Verenigde Staten. De naam van de stijl heeft betrekking op de opeenvolgende Britse koningen George I tot en met George IV. Georgiaanse architectuur werd regelmatig toegepast bij stadsuitbreidingen. Ook een rij woningen moest een regelmatig aanzien hebben. Rood, oker en wit waren de meest gebruikte kleuren in de Georgiaanse architectuur.
De georgiaanse architectuur volgde op de Engelse barok van Christopher Wren, John Vanbrugh en Nicholas Hawksmoor. De oorspronkelijke Georgiaanse hoofdrichting was verwant aan de op het Europese continent toen gebruikelijke rococo. Vanaf circa 1765 werden neoclassicistiche elementen dominant. Tot deze richting behoren Engelse architecten als: Robert Adam, James Gibbs, William Chambers, James Wyatt, Henry Holland en John Soane. Het was hierbij van belang om de verhouding tussen de diverse maten van het bouwwerk zorgvuldig te kiezen en ook om symmetrie na te streven.
De belangrijkste architecten die aan de basis van de georgiaanse architectuur stonden waren Colen Campbell, schrijver van het invloedrijke boek Vitruvius Britannicus[1], Richard Boyle en zijn leerling William Kent, Thomas Archer en de Venetiaanse bouwmeester Giacomo Leoni, die het grootste deel van zijn loopbaan in Engeland vervulde.