Klinische geriatrie is het medisch specialisme voor de kwetsbare oudere patiënt in het ziekenhuis. De naam werd het eerst in 1909 in het Engels gemunt als geriatrics door de arts Ignatz Nascher, die de naam afleidde van Oudgrieks gēras (γῆρας), 'ouderdom' en iatrikos (ἰατρικός), 'met betrekking tot de arts'.[1] Geriatrie (het klinische vak) dient te worden onderscheiden van de gerontologie (de wetenschap).
Het specialisme is gericht op ouderen met meerdere aandoeningen tegelijkertijd. Vaak gaat het om een combinatie van lichamelijke, psychische en sociale problemen.
Veel voorkomende klachten waarmee patiënten een klinisch geriater bezoeken zijn:
Aandoeningen die een groot deel van het onderzoeksdomein van de geriater uitmaken zijn:
Vanwege de vele en complexe problemen werken klinisch geriaters in een multidisciplinair team dat verder kan bestaan uit psychologen, maatschappelijk werkers, fysiotherapeuten, oefentherapeuten, ergotherapeuten, tandartsen, logopedisten, diëtisten en geestelijk verzorgers.
Sociale geriatrie was een specialisme dat zich richtte op medische zorg voor veelal thuiswonende ouderen. Sociaal geriaters waren vaak verbonden aan een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Sinds 25 november 2006 is de sociale geriatrie gefuseerd met de verpleeghuisgeneeskunde. De naam voor het samengevoegde specialisme is het specialisme ouderengeneeskunde.