Wetenschapsgeschiedenis
|
|
Per tijdperk Exacte wetenschappen: Achtergrond |
Portaal Wetenschapsgeschiedenis |
De geschiedenis van de virologie – de wetenschappelijke discipline die zich richt op virussen en virusziekten – begon tegen het eind van de negentiende eeuw. Hoewel er door Louis Pasteur en Edward Jenner al vaccins waren ontwikkeld ter bescherming van virale infecties, bleef de ziekteverwekker zelf lange tijd onbekend. De eerste aanwijzingen voor het bestaan van virussen kwamen van experimenten met speciale filters die ontworpen waren om bacteriën tegen te houden. In 1892 gebruikte Dmitri Ivanovsky een van deze filters om aan te tonen dat het sap van een zieke tabaksplant na filtratie nog steeds besmettelijk was voor gezonde tabaksplanten. Nederlands microbioloog Beijerinck noemde de gefilterde, besmettelijke stof een "virus" en zijn publicatie markeerde het begin van de virologie.
De daaropvolgende ontdekking en gedeeltelijke karakterisering van bacteriofagen door Frederick Twort katalyseerde verdere ontwikkelingen binnen de virologie, en rond het begin van de 20e eeuw waren al veel virussen beschreven en benoemd. In 1926 werden virussen omschreven als obligate parasieten die zich enkel in levende cellen kunnen vermenigvuldigen. Nadat het mogelijk werd virussen te kristalliseren, konden nieuwe eigenschappen worden beschreven. Dankzij de uitvinding van de elektronenmicroscoop in de jaren na 1930 kon de structuur van virussen voor het eerst zichtbaar gemaakt worden.