De gevel van een gebouw is het gedeelte van een gebouw dat, met uitzondering van het dak, van buitenaf zichtbaar is. De gevel aan de straatzijde heet de voorgevel, verder zijn er zijgevels en een achtergevel te onderscheiden. Meestal is een gevel van steen, glas of hout, en soms van andere materialen zoals metaal gemaakt. De verschillende delen van gevels van eenzelfde gebouw zijn niet altijd van hetzelfde materiaal gemaakt.
Is er sprake van een belangrijke gevel dan spreken we van een façade[1][2] of wanneer het om een rijk uitgewerkte gevel gaat, front (van het Franse front; "voorzijde", "aangezicht").[3] Het onderste gedeelte van een gevel wordt ook wel een pui genoemd, wanneer deze qua uiterlijk afwijkt van de rest van de gevel.
De architectuur van een gevel wordt bepaald door de vorm, het toegepaste materiaal, de plaats en vorm van ramen en deuren, het aanwezig zijn van erkers of andere vorm bepalende elementen.
In Nederland wordt de gevel van een woonhuis meestal gemetseld van bakstenen, die met elkaar verbonden worden door mortel. De voegen tussen de bakstenen worden gevuld met voegspecie, een soort mortel aangemaakt met zo min mogelijk water. Pas als de voegen gedicht zijn is de gevel gereed.
In de gevel zitten openingen voor de ramen en deuren die vanaf 1 meter overspannen worden met een Latei. Bij overspanningen kleiner dan 1 meter kan ook een Hanenkam of Strek gemetseld worden. Muurankers verbinden (verdiepingsvloer)balken en stijlen met de gevel om een gebouw een stabiel te maken.
Moderne gevels worden vaak uitgevoerd als spouwmuur. Door deze constructie wordt de doorslag van vocht van buiten naar binnen voorkomen. In feite bestaat de gevel dan uit twee aparte stenen spouwbladen, met daartussen een luchtspouw, geheel of gedeeltelijk met isolatiemateriaal gevuld voor warmte-isolatie.
De gevels van woningen en gebouwen vervullen niet alleen een esthetische functie maar dienen ook aan een groot aantal technische eisen te voldoen, zoals die zijn vastgelegd in een Bouwbesluit. Het betreft hierbij o.a. het weren van geluid, vocht, wind en ongedierte van buitenaf, het opnemen en afvoeren van (wind)belastingen, het zorgen voor de toetreding van voldoende daglicht en het bijdragen aan een goede warmte-isolatie.