De giek, oorspronkelijk gijk genoemd, is het rondhout aan de achterkant van de mast van een zeilschip, waaraan de onderkant (onderlijk) van het grootzeil is vastgemaakt. Het rondhout is van oudsher gemaakt van hout of metaal. Het zorgt ervoor dat de onderkant van een zeil uitgespreid blijft. Aan de giek zit ook de grootschoot vast, de lijn waarmee het zeil gevierd dan wel aangehaald kan worden tot een juiste stand ten opzichte van de wind. Met een kraanlijn, ook wel dirk genoemd, kan de giek naar de gaffel worden opgetrokken om de wind uit het zeil te halen.
Er zijn verschillende manieren waarop de giek aan de mast bevestigd kan worden. Gemene deler is dat de giek bewegingsvrijheid moet hebben, moet kunnen draaien in het horizontale vlak. Een aantal manieren:
Als het beslag het mogelijk maakt dat de giek ook om z'n eigen as kan draaien, kan men het zeil om de giek wikkelen om zo het zeiloppervlak te verminderen, te reven. Men spreekt dan van een rolrif. In dat geval dient de grootschoot op de giek aan te grijpen via een schootring. Die ring omvat de giek samen met het opgerolde zeil.
Aan de giek kan ook een neerhouder bevestigd worden, met als doel het zeil strakker te spannen (met name van belang bij hoge, aan de windse koersen).
Verklaring van nummers van nevenstaande tekening: