Ginseng is de naam die wordt gegeven aan bereidingen uit de wortels van soorten uit het geslacht Panax in de Klimopfamilie (Araliaceae). Het geslacht Panax bestaat uit ten minste negen soorten, waaronder Panax ginseng (Koreaanse of Chinese ginseng), Panax quinquefolius (Xiyangshen, Amerikaanse ginseng), Panax notoginseng (Sanqi) en Panax japonicus (Japanse ginseng). De medicinale eigenschappen van ginseng worden voor een belangrijk deel toegeschreven aan ginsenosides, steroïdeachtige stoffen, triterpeen saponines, die voor de plant waarschijnlijk onderdeel zijn van het afweermechanisme tegen herbivoren.[1] Bij zoogdieren werken ginsenosiden agonistisch op de receptoren van verschillende steroïdhormonen.[1] Daarnaast beïnvloeden ginsenosides de expressie en functie van verschillende andere receptoren zoals voor tyrosinekinase, serotonine, NMDA en acetylcholine.[1]
Ginseng wordt gebruikt als algemeen tonicum of adaptogen ter bevordering van de levensduur, vooral in het Verre Oosten, met name China, Korea en Japan. Ginseng is nu een van de meest populaire kruidengeneesmiddelen met een wereldwijde omzet van meer dan USD 300 miljoen dollar in 2001.[1]
Eigenlijk vertegenwoordigt de term 'ginseng' twee Chinese ideogrammen: 'gin' (Engelse uitspraak: 'ren') verwijst naar 'man' en 'seng' (Engelse uitspraak: 'shen') verwijst naar de 'essentie' Ginseng wordt verondersteld om de drie mythische essenties van de mens te belichamen: lichaam, ziel en geest. Het wordt ook wel aangeduid als de heer of koning van de kruiden.[2]
Panax is een Latijns woord dat 'allesgenezer' betekent, verwant met panacee.