Het graafschap Northeim was een middeleeuws graafschap aan de zuidwestelijke uitlopers van het Harzgebergte in Duitsland. De hoofdstad was Northeim.
Omstreeks het jaar 950 trad voor het eerst een adellijk geslacht in Northeim op de voorgrond. Haar macht bereikte met graaf Otto I een eerste hoogtepunt, toen deze van 1061 tot 1070 als Otto II hertog van Beieren werd. Zijn zoon Hendrik de Vette werd markgraaf in Friesland. Hendriks dochter, Richenza van Northeim, werd als echtgenote van Lotharius III Duitse keizerin.
Het bezit van de Northeimers bevond zich aan de bovenloop van de Leine, de Werra, de Wezer, de Diemel, de Nethe en de Beneden-Elbe (Boyneburg). Daarnaast waren de graven van Northeim 'voogden' van de Corvey, Gandersheim, Helmarshausen, de familiekloosters in Northeim, Amelungsborn en Oldisleben.
Dit familiebezit werd na de dood van Richenza (in 1141) en de dood van haar oom Siegfried IV van Boyneburg (in 1144) en die van de vroegere markgraaf van Meissen Herman II van Winzenburg (in 1152) geërfd door Richenzas dochter Gertrude van Saksen, de vrouw van hertog Hendrik de Trotse en moeder van Hendrik de Leeuw. Hiermee kwam het bezit in handen van de Welfen.