Groene thee (Chinees: 綠茶/绿茶 lǜchá, Japans: 緑茶 ryokucha) is thee gemaakt van de bladeren van de theeplant (Camellia sinensis) die minimale oxidatie heeft ondergaan tijdens de productie. Groene thee is populair in China, Japan, Afghanistan en in het westen van Pakistan en is recentelijk populairder in het Westen geworden, waar traditioneel zwarte thee (thee gemaakt van zwaarder geoxideerde bladeren dan witte, groene, en oolong variëteiten) wordt gedronken. Hoewel soms anders wordt beweerd is het zwart worden van de theebladeren geen fermentatieproces maar een oxidatieproces.
Groene thee wordt geproduceerd door de jonge bladeren van de theeplant onmiddellijk na de oogst te behandelen met stoom. Daardoor worden de enzymen geïnactiveerd die oxidatie van de polyfenolen veroorzaken (met name het enzym fenoloxidase), waardoor de hoeveelheid polyfenolen intact blijft. Daardoor blijft ook de kleur van de blaadjes groen. Vervolgens worden de bladeren mechanisch gerold en geplet en bij een lage temperatuur gedroogd. Witte thee wordt uitsluitend gemaakt van de ongeopende bladknoppen van de theeplant en ondergaat de minste behandelingsstappen. Na het stomen vindt enkel een droogstap plaats. Witte thee bevat meer antioxidanten (catechines) dan groene thee.
De polyfenolen in groene thee zijn de flavanolen of catechines en maken circa 30-40 procent van de extraheerbare vaste bestanddelen van gedroogde groene theebladeren uit. De belangrijkste catechines in groene thee zijn epicatechine, epicatechine-3-gallaat, epigallocatechine en epigallocatechine-3-gallaat (EGCG), waarbij de laatste in de hoogste concentraties aanwezig is.
Een glas groene thee, gemaakt van 2,5 gram groenetheebladeren in 250 ml heet water bevat circa 240-320 mg catechinen, waarvan 60-65% EGCG, en circa 20 tot 50 mg cafeïne, evenveel als in een glas zwarte thee.[1]
Groene thee wordt meestal op wat lagere temperatuur (70-80 graden Celsius) getrokken, aangezien de thee anders te bitter smaakt. Zwarte thee daarentegen wordt met water gezet dat tegen de kook aan is.