De iepenziekte of iepziekte is een ziekte die bomen van het geslacht iep en Zelkova aantast.[1] Ze veroorzaakt verwelking van takken en ten slotte sterfte van de gehele boom. De ziekte wordt veroorzaakt door de schimmels Ophiostoma ulmi (syn. Ceratocystis ulmi) en Ophiostoma novo-ulmi. Ophiostoma novo-ulmi is pas in de jaren 1970 voor het eerst waargenomen en tast ook de tegen Ophiostoma ulmi resistente rassen 'Commelin' en 'Groeneveld' aan.
De schimmels groeien in houtvaten van de boom. De boom produceert als reactie thyllen, blazen die de groei van de schimmel stoppen, maar daardoor raken die vaten ook verstopt. De schimmel kan van het ene houtvat in het andere komen waardoor er zoveel houtvaten verstopt raken dat de boom afsterft. De schimmel wordt verspreid door de grote (Scolytus scolytus) en de kleine iepenspintkever (S. multistriatus), maar ook door wortelcontact tussen naburige bomen.
De volwassen kevers voeren een rijpingsvraat uit aan de okselknoppen van gezonde bomen. Ze brengen zo een infectie tot stand. In zieke, reeds aangetaste bomen, zogenaamde broedbomen, leggen ze hun eieren in een gang onder de bast.