Jan Frederik Helmers (7 maart 1767 – 26 februari 1813), was een Nederlandse dichter in de Franse tijd, zoon van een zeer welgestelde Amsterdamse metselaar, steenkoper en makelaar.[1] Behalve met het familiebedrijf hield hij zich met literatuur bezig. Hij was lid van het patriotse Amsterdamsch letterkundig genootschap 'Concordia et Libertate', gevestigd in de Kalverstraat.
'Helmers was een man van de Verlichting, net als zijn zwager Cornelis Loots (1764-1834). Hij was voorstander van verdraagzaamheid en vooruitgang.'[2] Hij vereerde Voltaire, zoals bleek in 1790, in een groot dichtwerk over Socrates, met wie hij Voltaire vergeleek.
Helmers bewonderde ook Vondel, ‘zijn meester'.[3] Bovenal had hij een grote nationalistische visie, die hij ten toon spreidde in zijn grootste dichtwerk De Hollandsche natie (1812). Hij bejubelt daarin het verleden van Nederland. 'Toen dit boek uitkwam, was Nederland ingelijfd bij Frankrijk. Helmers hamert erop, dat de Nederlanders zich nooit hebben laten knechten.'[4]
'Hij hoopte op de terugkeer van de tijd waarin de Republiek onder leiding van een krachtige stadhouder een machtige en welvarende wereldmacht was. De Bataafse Revolutie vond hij het absolute dieptepunt van de geschiedenis.'[3]
Zijn stijl was retorisch en bombastisch. Dat hing mede samen met het feit dat zijn poëzie niet zozeer bedoeld was om gelezen te worden, als wel om gehoord te worden.[5]