De Koerganhypothese werd in 1956[1] door de Litouws-Amerikaanse archeologe Marija Gimbutas gepubliceerd als een van de mogelijke verklaringen voor de oorsprong van het Proto-Indo-Europees (PIE). Deze hypothese veronderstelt dat er in het laagland rond de Zwarte Zee en Zuidoost-Europa van het vijfde tot het derde millennium BCE een vroege proto-Indo-Europese cultuur bestond, die het thuisland vormde van de proto-Indo-Europese talen sprekende culturen. Vanuit dit thuisland zouden de Indo-Europeanen zich vervolgens verspreid hebben naar Europa, Centraal-Azië en India. Naar de grafheuvels (Russisch: koerganen) die in dat gebied (de Pontische steppe) aangetroffen zijn, noemde Gimbutas deze culturen koerganculturen. Meer specifiek ging het volgens haar om een nomadische stam die in het huidige Oost-Oekraïne en het zuiden van Rusland leefde. Zij zouden de oorspronkelijke sprekers van het PIE zijn geweest.[2]
De Koerganhypothese berust op zowel archeologische als op taalkundige argumenten, en heeft grote invloed uitgeoefend op het onderzoek naar de Indo-Europese talen en culturen.