De landbouw in de Sovjet-Unie was vanaf de jaren 30 grotendeels gecollectiviseerd, met beperkte cultivatie op privégronden van maximum 0,5 hectare. Het wordt vaak als een meer inefficiënte sector van de sovjeteconomie gezien, maar toch slaagde men erin om zelfvoorzienend te zijn tot diep in de jaren 70: vanaf dan werd Amerikaans graan en ander voedsel tegen Russische aardolie geruild.
In de USSR bestonden drie soorten landbouwbedrijven:
- De kolchoz: Velden zijn coöperatief eigendom, landbouwers verkiezen zelf hun vertegenwoordiger en het loon hangt af van de oogst.
- De sovchoz: Velden zijn staatseigendom, worden bestuurd door een ambtenaar en de landbouwers krijgen een vast loon.
- Kleine privéveldjes: Elke boer had een klein veld van maximum 0,5 hectare tot zijner beschikking. De opbrengst hiervan kon hij zelf gebruiken of belastingvrij verkopen op de zogenaamde kolchozmarkt of aan een kraampje. Deze gronden hadden een puur aanvullend karakter.