Laura en Vereeniging is de exploitant van de twee voormalige particuliere steenkoolmijnen Laura en Julia in Eygelshoven, Limburg, waar steenkool werd ontgonnen in het Zuid-Limburgs steenkoolbekken.
In 1876 verkregen de molenaar Anton Wackers uit Herzogenrath en zijn zwager Gustav Schümmer een concessie tot ontginning van steenkool. Deze concessie met een oppervlakte van 457 ha, was gelegen onder Kerkrade en de toenmalige gemeenten Nieuwenhagen en Eygelshoven. De concessie kreeg de naam Laura, genoemd naar de echtgenote van Wackers (de zuster van Schümmer). Het jaar daarop, in 1877, werd aan de Vereinigungsgesellschaft für Steinkohlenbau im Wurmrevier te Kohlscheid concessie verleend tot ontginning van het mijnveld Vereeniging. Deze concessie was 454 ha groot, en lag ten noorden van de Lauraconcessie. Beide concessies werden in 1887 aangekocht door de Eschweiler Bergwerks-Verein (EBV) voor f 23.529,40 en samengevoegd onder de naam Laura & Vereeniging.
In 1899 werd in Brussel de werkmaatschappij Société des Charbonnages Réunis Laura & Vereeniging S.A. opgericht door de Belgische oud-generaal Albert Thys en werden aandelen uitgegeven die het benodigde startkapitaal leverden voor de aanleg van een mijn. Grootste aandeelhouders waren de Banque d'Outremer van Thys, de EBV, de Vereinigungsgesellschaft en de Amsterdamsche Bank. Tot eerste directeur van de Maatschappij werd de in Maastricht geboren ingenieur Raymond Pierre benoemd.
In 1899 begon men met de aanleg van de mijn Laura, de productie werd gestart in 1905. De mijn produceerde tussen 1905 en 1968 in totaal 31.885.000 ton antraciet. De Laura was gelegen westelijk van de Feldbissbreuk. Deze geologische breuk liep midden door de concessie, aan de andere kant van de breuk komen ook rijke kolenlagen voor, maar die konden vanaf de Laura niet ontgonnen worden. In die tijd was men niet in staat om deze sterk waterhoudende storing te doorbreken. Er werd daarom besloten tot de aanleg van een nieuwe zelfstandige mijnzetel ten oosten van de Feldbiss. Om een rendabele exploitatie mogelijk te maken, werd van de Staatsmijnen een deel van het aangrenzende mijnveld Eendracht aangekocht. Door dit nieuwe veld, werd een verdere uitbreiding van de concessie met 299 ha naar het noorden verkregen.
De nieuwe mijn kreeg de naam Julia, naar de echtgenote van Albert Thys, de oprichter van L&V. In 1921 begon de aanleg, in 1926 was de mijn operationeel. De gewonnen steenkool bestond uit mager- en esskolen. De totale productie tussen 1926 en 1974 bedroeg 31.963.000 ton. In 1952 werd de concessie van de Julia oostelijk uitgebreid met een mijnveld van 264 ha. Dit veld, dat de naam kreeg 'Vorwarts Erweiterung', bevindt zich onder Duitse bodem in een gebied dat onder concessie stond van de EBV.
Door gebruikmaking van nieuwe technieken, en door onder meer het aftappen van grote hoeveelheden water, lukte het respectievelijk in 1941, 1959 en 1968 de Feldbiss-storing alsnog te doorbreken en werden de mijnen Laura en Julia door middel van drie steengangen ondergronds met elkaar verbonden.
Vanaf 1967 begon men met de concentratie van de Laura en Julia. De mijnzetel Laura werd buiten bedrijf gesteld, in 1970 werd begonnen met de sloop. Het ondergrondse mijnveld van de Laura werd vanaf 1968 ontgonnen vanuit de mijn Julia. In 1974 zijn in het oostelijkste ontginningsveld de laatste kolen gedolven. Op 20 december 1974 werd de Julia gesloten. Evenals de andere kolenmijnen in Limburg, ging ook deze voorgoed dicht. Door de vondst van aardgas in Nederland, en de sterk afgenomen vraag vanuit het buitenland, was de winning van steenkool te duur geworden.