De levensboom of boom des levens (Hebreeuws: עץ החיים; Etz haChayim) werd volgens de Hebreeuwse Bijbel door God geplant in de Hof van Eden (het Paradijs), samen met de boom van de kennis van goed en kwaad. De vruchten van deze boom gaven eeuwig leven (onsterfelijkheid; Genesis 2:9). Nadat Adam en Eva van de boom van de kennis van goed en kwaad hadden gegeten (de zondeval), werden zij verbannen uit de Hof van Eden om hen ervan te weerhouden om van de vruchten van de levensboom te eten:
Toen dacht God, de HEER: Nu is de mens aan ons gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad. Nu wil ik voorkomen dat hij ook vruchten van de levensboom plukt, want als hij die zou eten, zou hij eeuwig leven.
— Genesis 3:22