Levieten of de stam van Levi was een van de twaalf stammen van Israël. De Levieten waren van de geslachtslijn van Levi, de derde zoon van Jakob. De Levieten werden ook de "stand der hogepriesters" genoemd omdat ze in de tijd van Mozes in de woestijn door JHWH gekozen zouden zijn, om in Gods tabernakel ("Tent der Getuigenis") en later in de tempel te werken, als hulp van de priesters (de Kohaniem).[1]
De stam van Levi voltrok bijzondere religieuze diensten voor de Israëlieten en droeg politieke, militaire en economische verantwoordelijkheden. Onder anderen moesten de Levieten ten tijde van de tempel de handen van de priesters symbolisch reinigen. Op de grafsteen van een Leviet staat daarom vaak een kan of een waterschaal afgebeeld.[1]
Bij de verovering van Kanaän kreeg hun stam geen afgebakend gebied toegewezen. Maar zij verwierven daarentegen wel het recht om tienden te heffen. Toen het volk van Israël het gouden kalf ging aanbidden in de woestijn, was de stam van Levi de enige stam die niet meedeed.[2] Onder de Levieten waren ook muzikanten. Tijdens het offerritueel zong een koor van ten minste twaalf Levieten een psalm (voor elke dag van de week een andere), begeleid door strijkinstrumenten.