De Lockheed-affaire omvat een reeks steekpenningen en bijdragen van functionarissen van het Amerikaanse lucht- en ruimtevaartbedrijf Lockheed van eind jaren vijftig tot zeventig tijdens onderhandelingen over de verkoop van vliegtuigen.
Het schandaal veroorzaakte grote ophef in Nederland in 1976, omdat bekend werd dat prins Bernhard van Lippe-Biesterfeld, de echtgenoot van de Nederlandse koningin Juliana, begin jaren zestig 1,1 miljoen US-dollar aan steekpenningen ontving van de Amerikaanse vliegtuigbouwer Lockheed. In 1974 verlangde Bernhard van Lockheed opnieuw een grote som geld, deze keer als Nederland over zou gaan tot de aankoop van de Lockheed P-3 Orion.
In de jaren van de Lockheed-kwestie hield het kabinet-Den Uyl zich onder meer bezig met de vervanging van alle Nederlandse Lockheed F-104 Starfighters. De Tweede Kamer besloot uiteindelijk op advies van defensie-minister ir. Henk Vredeling dat de opvolger van deze straaljager de F-16 zou worden, van de concurrerende vliegtuigbouwer General Dynamics.