Maarten van Rossum | ||
---|---|---|
ca. 1490 - 1555 | ||
Stadhouder van Friesland[1][2] | ||
Periode | 1518 - 1519 | |
Voorganger | Hendrik de Groiff | |
Opvolger | Christoffel van Meurs | |
Maarschalk van Gelre[1] | ||
Periode | 1524 - 1543 | |
Voorganger | Willem van Ooy | |
Stadhouder van Luxemburg[1] | ||
Periode | 1553 - 1555 | |
Voorganger | Peter Ernst I van Mansfeld | |
Opvolger | Karel van Brimeu | |
Vader | Johan van Rossum | |
Moeder | Johanna van Hemert |
Maarten van Rossum (ook Maarten van Rossem en Marten van Rossem genoemd; Zaltbommel, waarschijnlijk kort voor 1490[3] – Antwerpen, 7 juni 1555) was een Gelderse legeraanvoerder, die buiten zijn vaderland zeer werd gevreesd voor de nietsontziende manier waarop hij oorlog voerde en plunderde. In een lange carrière bracht hij zijn lijfspreuk "Blaken en branden is het sieraad van de oorlog" veelvuldig in de praktijk. Zijn manier van oorlog voeren is goed te vergelijken met die van zijn Italiaanse collega's de condottieri, en kenmerkte zich door guerrilla-achtige tactieken, waarbij de burgerbevolking nog minder werd ontzien dan in zijn tijd gewoon was.
Gedurende dertig jaar diende hij de belangen van de Gelderse hertogen Karel van Gelre en diens opvolger Willem V van Kleef in hun strijd om de onafhankelijkheid van het hertogdom Gelre veilig te stellen tegen de Habsburgse Nederlanden van keizer Karel V. Van Rossum bracht een lange lijst van wapenfeiten op zijn naam, waaronder de verovering van Arnhem en Rhenen door het toepassen van krijgslisten, plundertochten in Holland, de verovering van Utrecht in 1527, zijn opzienbarende aanval op Den Haag in 1528 en zijn veldtocht tegen Brabant (1542-43). Na de ondergang van het hertogdom Gelre vocht hij de laatste jaren van zijn leven in dienst van zijn oude vijand keizer Karel V tegen Frankrijk.