De Magna Carta Libertatum (Grote Oorkonde van de Vrijheid) is de naam van een leenovereenkomst naar feodaal recht die de Engelse koning Jan zonder Land op 15 juni 1215 bezegelde, waarin regels zijn vastgelegd over zaken als vrijheden voor de kerk en de edelen, rechtspraak op basis van wetgeving en belastingheffing. De regels konden door zijn Engelse leenmannen worden afgedwongen, enerzijds omdat ze gezamenlijk tegen de koning in opstand waren gekomen, anderzijds omdat de onderhandelingspositie van de koning in die periode niet sterk was. De edelen vonden dat de koning zijn machtspositie misbruikte, willekeurige beslissingen nam en hij betaalde z'n schulden aan hen niet terug. Ze wilden de absolute macht inperken door regels vast te leggen, een voor die tijd bijzondere opvatting, omdat de eigenaar van grond, of van de gebruiksrechten daarop, als enige zeggenschap had over dat grondgebied en de mensen die er leefden. De koning mocht dus geheel naar eigen goeddunken heersen.
De Magna Carta en de daarin vastgelegde regels zijn uniek, omdat voor het eerst de absolute macht van een koning gereguleerd wordt, de regels daarvoor gedetailleerd zijn vastgelegd en er een regeling is voor het geval de koning zich er niet aan houdt. Ook wordt het gewoonterecht in ere hersteld als basis voor rechtspreking. Regelmatig wordt dan ook gesteld dat het document de grondsteen van (Engelse) burgerlijke vrijheid, recht en democratie is en van het concept dat een constitutie de basis is voor het bestuur van een staat, niet de absolute macht van één persoon.