Max van Dam | ||||
---|---|---|---|---|
Max van Dam zelfportret 1939
| ||||
Persoonsgegevens | ||||
Geboren | 19 maart 1910 | |||
Overleden | 20 september 1943 | |||
Geboorteland | Nederland | |||
Beroep(en) | Kunstschilder Tekenaar | |||
RKD-profiel | ||||
|
Max van Dam (Winterswijk, 19 maart 1910 – Sobibór, ca. 20 september 1943) was een Nederlands Joodse kunstenaar.[1]
Van Dam groeide op in een socialistisch milieu: zijn vader was middenstander, directeur van de coöperatie De Dageraad, en had een zetel voor de SDAP in de gemeenteraad.[2] Hij volgde in Amsterdam de opleiding Acte van Bekwaamheid voor LO in 1931 bij het Rijksinstituut tot Opleiding van Teekenleeraren. Daarna studeerde hij van 1933 tot 1937 op de Academie voor Schoone Kunsten in Antwerpen bij Isidoor Opsomer. Hij had met name interesse in figuurschilderen en legde zich ook later met name toe op het schilderen van portretten. Hij werd lid van de kunstenaarsverenigingen Pulchri Studio, Arti et Amicitiae en De Onafhankelijken. In 1933, 1934, 1935, 1936 en 1937 werd hem de Koninklijke Subsidie voor de Schilderkunst toegekend. In 1936 reisde hij naar Milaan en Venetië. In 1937 fietste hij naar Parijs om exposities te bekijken en reed door naar het kunstenaarsdorp Collioure waar hij veel schilderde. November 1937 kon hij bij Jaap Hemelrijk[3] in Bergen verder schilderen. In april 1938 keerde hij terug naar Amsterdam en ging wonen in de Atelierwoning Zomerdijkstraat 18-1. Hij won de zilveren medaille van de Prix de Rome, toen zowel de gouden als de bronzen medaille niet uitgereikt werd, met het schilderij Hagar en Ismaël.[4][5]
In het najaar van 1942 probeerde Van Dam via Frankrijk naar Zwitserland te vluchten, maar werd kort voor de grens na verraad aangehouden in Pontarlier en op transport gesteld naar het Kamp Drancy, waar hij doorging met schilderen en ook nog een aantal gravures gemaakt heeft. Op 25 maart 1943 werd hij gedeporteerd naar het vernietigingskamp Sobibór. Hij ontkwam aan onmiddellijke vergassing doordat hij geselecteerd werd om te werken in het kamp. Daar heeft hij landschappen voor de SS-kantine en portretten van SS'ers Gustav Wagner en Karl Frenzel moeten maken. Van Dam was een van de twee Nederlanders uit een groep van zeventig gevangenen die niet onmiddellijk doodgeschoten werden nadat hun plan om te ontsnappen was verraden.[6] Onder de uitroep 'Maler, komm 'raus' werd hij uit de rij gehaald, omdat hij het portret van Frenzel nog niet voltooid had. Nadat hij de laatste hand gelegd had aan het portret werd hij alsnog om het leven gebracht op 33-jarige leeftijd.