De beheersing van vuur door de mens is het maken, gecontroleerd beheren en doven van vuur. Vermoedelijk gebruikten mensachtigen vuur al passief in de prehistorie voordat actief vuur gemaakt en gecontroleerd kon worden, met name als warmtebron en voor voedselbereiding. Het is een essentieel onderdeel geweest van de menselijke ontwikkeling, de eerste keer dat de mens in staat was op grote schaal in te grijpen in de natuur en ook de eerste vorm van energie waarover de mens kon beschikken buiten de eigen spierkracht. Zonder vuurbeheersing had de overgang naar landbouw niet kunnen plaatsvinden, evenmin als de industriële revolutie. Het gebruik van vuur had verstrekkende gevolgen, zowel op ecologisch gebied, door de veranderingen aan het landschap (met name door ontbossing), maar ook sociologisch en psychologisch, doordat het andere eisen stelde aan de sociale organisatie. Daarnaast traden ook fysiologische veranderingen op door de overgang naar gekookt voedsel.[1][2]
De mens is de enige diersoort die in staat is om vuur te maken. Het is ook een algemene verworvenheid; elke menselijke samenleving beheerst deze vaardigheid. Dit maakte de mens ook van een ecologisch secundaire soort tot een ecologisch dominante. De mens werd ook de sleutelsoort in de vuurecologie door in toenemende mate het landschap met zijn vegetatie en daarmee ook het dierenleven met behulp van vuur te veranderen. De beheersing van vuur creëerde nieuwe mogelijkheden, maar ook nieuwe gevaren en afhankelijkheden.