Middelhoogduits diutsch, tiutsch | ||||
---|---|---|---|---|
Gesproken in | Huidige Middelduitse en Hoogduitse spraakgebieden | |||
Uitgestorven in | Rond 1350 geëvolueerd naar het Vroegnieuwhoogduits | |||
Taalfamilie | ||||
Alfabet | Latijns alfabet | |||
Taalcodes | ||||
ISO 639-2 | gmh | |||
ISO 639-3 | gmh | |||
|
Het Middelhoogduits (niet te verwarren met de benaming Middelduits, die wordt gebruikt voor een aantal moderne Duitse dialecten) is de naam voor een aantal Hoogduitse dialecten die van ca. 1050 tot ca. 1350 (het tijdperk van de hoge middeleeuwen) in grote delen van Duitsland werden gesproken. Het Middelhoogduits was ontstaan uit het Oudhoogduits en werd de rechtstreekse voorloper van het Vroegnieuwhoogduits, dat ongeveer tussen 1350 tot 1650 werd gesproken. In het Duitstalige deel van Zwitserland begon de periode van het Vroegnieuwhoogduits pas een eeuw later.[1] Het Middelhoogduits wordt onderverdeeld in:
Het Jiddisch, de vooroorlogse Joodse omgangstaal in Oost-Europa, heeft als basis het Middelhoogduits, met veel leenwoorden uit het Romaans, Hebreeuws, Aramees en uit Slavische talen.
De benaming 'Middelhoogduits' wordt ook specifieker gebruikt voor de taal waarin ten tijde van de Hohenstaufen de eerste Duitse hoofse literatuur is geschreven. Voor deze taal werd in de 19e eeuw een afzonderlijke spelling ontwikkeld.