Moeraszoutgras | |||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Soort | |||||||||||||||||
Triglochin palustris L. (1753) | |||||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||||
Moeraszoutgras op Wikispecies | |||||||||||||||||
|
Moeraszoutgras (Triglochin palustris) is een vaste plant, die behoort tot de zoutgrasfamilie (Juncaginaceae). Het is een in het westen van Nederland vrij algemeen voorkomende plant. In Vlaanderen is moeraszoutgras vrij zeldzaam. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend en matig afgenomen. Het aantal chromosomen is 2n = 24.[1]
De plant wordt 15-60 cm hoog en vormt lange uitlopers. De bladeren zijn 0,5-2 mm breed en gootvormig. Het tweelobbig tongetje is 0,5-1,5 mm groot. Moeraszoutgras bloeit van mei tot september. De groene, tweeslachtige, 1-2 mm grote bloempjes staan in een tros, die na de bloei langer wordt.
De 6-10 mm lange en 1-1,5 mm brede vruchten zijn lijn-knotsvormig en bestaan uit drie vruchtbare en drie onvruchtbare deelvruchtjes. De vrucht is een splitvrucht, die lang aan de plant blijft zitten. De vruchten hebben haken waarmee ze in de vacht van dieren blijven hangen en worden zo over grotere afstanden verspreid. Ook bevat de vrucht lucht waardoor het blijft drijven.