De Natuurbehoudswet (officieel: Wet op het natuurbehoud) van 12 juli 1973 is een Belgische wet waarvan de bedoeling[1] was de eigen aard, de verscheidenheid en het ongeschonden karakter van het natuurlijk milieu te behouden door middel van maatregelen tot bescherming van de flora en de fauna, hun gemeenschappen en groeiplaatsen, evenals van de grond, de ondergrond, het water en de lucht. Hij vormde in België de eerste globaal uitgewerkte natuurbehoudswetgeving,[2] evenwel met een defensief karakter en een beperkte reikwijdte inzake gebiedsgericht natuurbeleid.
In het Vlaams Gewest is deze wet sinds eind 1997 voor het grootste deel vervangen door het Natuurdecreet van 21 oktober 1997. Eveneens is het hoofdstuk over de zeeduinen[3] sinds 1993 gevoegd in een afzonderlijk decreet, Duinendecreet genoemd.
Uit de oorspronkelijke wet zijn thans nog slechts een beperkt aantal bepalingen behouden gebleven.
De Natuurbehoudswet vormde de basis voor de oprichting van de Hoge Raad voor het Natuurbehoud, met een Franstalige en een Nederlandstalige kamer. Deze instantie was een raadgevend orgaan ten dienste van de uitvoerende macht voor alle natuurbehoudsaangelegenheden. Bij de samenstelling van de raad hadden verschillende belangengroepen uit het landelijk gebied een inbreng.[4] In het Vlaamse Gewest wordt de adviserende rol van voornoemde raad thans vervuld door de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (Minaraad).[5]
Belangrijk voor behoud van de biodiversiteit is nog steeds het Bermbesluit van 27 juni 1984, officieel: Besluit van de Vlaamse regering houdende maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen. Dit Besluit steunt op de Natuurbehoudswet.[6]