Negationismewet | ||||
---|---|---|---|---|
Citeertitel | Negationismewet | |||
Titel | Wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide, gepleegd door het Duitse nationaal-socialistische regime tijdens de Tweede Wereldoorlog. | |||
Soort regeling | Wet | |||
Toepassingsgebied | België | |||
Rechtsgebied | Justitie | |||
Status | Geldend | |||
Goedkeuring en inwerkingtreding | ||||
Ingediend op | 30 juni 1992 | |||
Aangenomen door | Kamer van volksvertegenwoordigers op 2 februari 1995; Senaat op 14 maart 1995 | |||
Ondertekend op | 23 maart 1995 | |||
Gepubliceerd op | 30 maart 1995 | |||
Gepubliceerd in | Belgisch Staatsblad, nr. 065 | |||
In werking getreden op | 30 maart 1995 | |||
Lees online | ||||
Negationismewet | ||||
|
De Negationismewet (of Revisionismewet) staat sinds 23 maart 1995 in het Belgisch Strafwetboek. De wet is een verbod op het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide, gepleegd door het Duitse nationaalsocialistische regime tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het Interfederaal Gelijkekansencentrum (Unia) volgt inbreuken op de wet op.
Het naziregime vermoordde miljoenen mensen in concentratiekampen. Joden, Roma en Sinti (zigeuners), Polen en andere Slaven, Sovjet-krijgsgevangenen, homoseksuele mannen, Jehova's getuigen, gehandicapten, geestelijk gehandicapten, en politieke tegenstanders werden slachtoffers van de nazi-genocide. Voor de definitie van het begrip genocide verwijst de Negationismewet naar artikel 2 van het Genocideverdrag uit 1948.
Er is een voortdurend debat om het toepassingsgebied van de Negationismewet uit te breiden tot andere volkerenmoorden of misdaden tegen de mensheid die door een internationaal gerechtshof erkend zijn, zoals de Rwandese genocide.[1] Zo werd in juni 2005 een hervorming tot uitbreiding naar andere genociden besproken in de Senaat, maar botste op weerstand van Belgische politici met Turkse roots. Zij aanvaardden de internationale erkenning van de Armeense genocide niet, die werd gepleegd door de Jong-Turken in het Ottomaanse Rijk in het begin van de twintigste eeuw.[2]
Tegenhangers van de wet spreken van inbreuk op het recht van vrijheid van meningsuiting.