Het neothomisme is een officieel door de Rooms-Katholieke Kerk aanbevolen filosofisch en theologisch leerstelsel, in hoofdzaak gebaseerd op de werken van Thomas van Aquino (thomisme), en sinds het midden van de 19e eeuw vernieuwd en aan eigentijds denken aangepast. Paus Leo XIII beval de studie van het thomisme in 1879 sterk aan voor katholieke theologen (in de encycliek Æterni patris). Sindsdien vormde dit stelsel de filosofische grondslag van de katholieke leer inzake dogmatiek en moraal en maakte het thomisme een hernieuwde bloeiperiode door (neoscholastiek, neothomisme). Het neothomisme vormt de kern van de neoscholastiek. Deze stroming is het sterkst ontwikkeld in Frankrijk (mede door Joseph Maréchal) en België. Bekende vertegenwoordigers ervan zijn verder: Jacques Maritain, Étienne Gilson, André Marc, Erich Przywara, Johannes B. Lotz, Walter Brugger, Karl Rahner, Bernard Lonergan en Emerich Coreth. Het neothomisme moet worden onderscheiden van het thomisme in strikte zin, zoals dat thans vertegenwoordigd wordt door dominicanen als Réginald Garrigou-Lagrange en Santiago Ramirez. Enige analytisch geschoolde godsdienstfilosofen werken thans onder de noemer "Analytisch Thomisme", onder wie Alvin Plantinga.