Oliecrisis van 1973

Benzinebonnen uit de VS, 1974
De VLCC's Nerva, Aurelian, Kong Haakon VII en Octavian van Reksten opgelegd in een Noors fjord bij Tysnes. In 1975 lag 41 miljoen dwt aan tankers opgelegd, in 1981 werd 20 miljoen dwt gebruikt voor opslag en in 1985 werd 30 miljoen dwt gesloopt. Ook Reksten werd hard geraakt door de neergang in de scheepvaartcyclus na de oliecrisis van 1973 nadat hij net daarvoor de rederij Anglo Norness van Zapata had gekocht voor $208 miljoen

De oliecrisis van 1973 of olieboycot van 1973, ten onrechte ook wel de eerste oliecrisis genoemd,[1] betrof een wereldwijd opzettelijk gecreëerd tekort aan aardolie. De crisis werd veroorzaakt door een aantal politieke acties van de Arabische olieproducerende landen, gericht tegen het Westen.

De Arabische landen verhoogden de olieprijs met 70% en verminderden de olieproductie elke maand met 5%, zodat de prijs per vat explosief steeg. Tegen een aantal landen die Israël direct hadden gesteund bij de Jom Kipoeroorlog werd bovendien een volledige olieboycot ingevoerd. De Verenigde Staten, Nederland en een aantal andere West-Europese landen waren de voornaamste doelwitten van deze boycot. Verder werden ook landen als Japan en Canada getroffen. De oliecrisis met haar stijgende olieprijzen leidde tot een aanbodschok, die wereldwijd grote invloed op de economie had, omdat zoveel economische sectoren van olie afhankelijk waren. De crisis leidde tot stagflatie – een combinatie van stagnatie en inflatie. De boycot werd beëindigd in 1974 na onderhandelingen tijdens de Washington Energy Conference.

In 1979 ontstond een tweede oliecrisis, ook wel aangeduid als de oliecrisis van 1979, toen de sjah van Perzië Mohammad Reza Pahlavi tijdens de Iraanse Revolutie moest vluchten.

  1. In 1956 had zich al een oliecrisis voorgedaan ten gevolge van de stremming van het Suezkanaal

From Wikipedia, the free encyclopedia · View on Wikipedia

Developed by Tubidy