De ontbinding van de kloosters (Engels: Dissolution of the Monasteries), soms ook afschaffing van de kloosters (Suppression of the Monasteries) genoemd, was het administratieve en wettelijke proces waarmee koning Hendrik VIII tussen 1536 en 1541 een einde maakte aan het bestaan van kloosters in Engeland, Wales en Ierland.
Hendrik VIII eigende zich de inkomsten van de kloosters toe, nam hun bezittingen in beslag en onderhield de vroegere leden van de kloosters. De opheffing van de kloosters in Engeland en Wales baseerde hij op een drietal wetten die hij had laten stemmen:
Hoewel de oprichting van sommige kloosterorden nog uit het Angelsaksische Engeland dateerde, had de grote meerderheid van de 825 religieuze gemeenschappen, die door Hendrik VIII zouden worden ontbonden, hun bestaan te danken aan de golf van monastieke stichtingen in de 11e en 12e eeuw; door hun eeuwenlange arbeid hadden deze religieuze instellingen in de 16e eeuw de beneficie van een derde van alle parochies en beschikten ze over ongeveer de helft van al het kerkelijke inkomen. Het was Thomas Cromwell die door tactvol manipuleren met het parlement de maatregelen tot ontbinding van de kloosters ten uitvoer bracht in de periode van 1536 tot 1539, waardoor veel grond in handen van leken kwam. De verdwijning van de kloosters vertegenwoordigde de grootste door de wet gedwongen overdracht van eigendom in de Engelse historie sinds de Normandische verovering.