Het oorijzer is een onderdeel van de klederdracht voor vrouwen in met name de noordelijke provincies van Nederland en Zeeland. Het vormde oorspronkelijk een onderdeel van de burgerdracht, dat in de streekdrachten is overgenomen.[1]
Aanvankelijk was het oorijzer een metalen beugel om de mutsen op hun plaats te houden. Het werd over een ondermuts gedragen en een luxueuze bovenmuts werd er op vastgezet. In de loop der tijd groeide het oorijzer uit tot een pronkstuk. Aan de voorzijde van de oorijzers staken versierde gouden plaatjes of krullen uit. Mutsspelden werden gebruikt om de kap aan het oorijzer te bevestigen.
In de Scheveningse klederdracht wordt de term hoofdijzer gebruikt. De versieringen zitten in dat geval boven het voorhoofd.