Opaal | ||||
---|---|---|---|---|
Mineraal | ||||
Chemische formule | SiO2·nH2O | |||
Kleur | wit, geel, rood, bruin of blauw | |||
Streepkleur | wit | |||
Hardheid | 5,5 - 6 | |||
Gemiddelde dichtheid | 2,09 kg/dm3 | |||
Glans | dof | |||
Opaciteit | doorzichtig, doorschijnend tot opaak | |||
Breuk | schelpvormig | |||
Splijting | geen | |||
Kristaloptiek | ||||
Brekingsindices | 1,37 tot 1,52 | |||
Dubbele breking | geen | |||
Fluorescentie | alle kleurschakeringen | |||
Overige eigenschappen | ||||
Veredeling | impregneren met verschillende kleuroplossingen | |||
Bijzondere kenmerken | opalescentie, kattenoogeffect | |||
Lijst van mineralen | ||||
|
Opaal is een amorfe mineraloïde met de formule SiO2·nH2O, gehydrateerd siliciumdioxide met een waterpercentage van soms wel 20%. Opaal kan kleurloos zijn, wit, melkachtig blauw, grijs, rood, geel, groen, bruin en zwart.
Men maakt onderscheid tussen de glinsterende edelopalen, de geelrode vuuropalen en de gewone opalen. Hun fysische eigenschappen vertonen belangrijke verschillen. Vaak kunnen veel van deze kleuren meteen worden gezien, veroorzaakt door interferentie van licht dat door minieme, regelmatig gerangschikte openingen binnen de microstructuur van het opaal gaat, bekend als de kristalstructuur. Deze openingen worden met secundair kiezelzuur gevuld en vormen tijdens verharding dunne lamellen binnen het opaal. Dit kleurenspel wordt opalescentie genoemd.[1]
Opaal is van het woord upala uit het Sanskriet afgeleid, dat edelsteen betekent.