Het ordoliberalisme is een visie op de economie binnen het liberalisme, die is ontstaan en ontwikkeld in het Duitsland van de jaren dertig tot de jaren vijftig van de twintigste eeuw. De ideeën werden aanvankelijk gepresenteerd onder de term ‘neoliberalisme’. De term ordoliberalisme werd in 1950 door Hero Moeller geïntroduceerd met verwijzing naar het tijdschrift ORDO. Buiten Duitsland bleef de term ook wel in gebruik als synoniem met ordoliberalisme.
Kern van deze filosofie is het verlaten van het oudere liberale principe van laisser-faire, vanuit het besef dat markten niet vanzelf ontstaan en door overheden moeten worden gecreëerd en gereguleerd, door het scheppen van rechtszekerheid, contractvrijheid en andere randvoorwaarden voor vrije concurrentie.[1] Deze gedachte ontstond in reactie op de monopolie- en kartelvorming die zich vanaf eind 19e eeuw had voorgedaan, en die beschouwd werd als bedreiging voor het concurrentieprincipe.[2]
De benaming neoliberalisme raakte gaandeweg in onbruik, tot in de jaren 1970 de term neoliberalisme opnieuw opdook, maar nu in een nieuwe betekenis. Na de Tweede Wereldoorlog bleef het ordoliberale denken (het oorspronkelijke neoliberalisme) vooral invloedrijk in Duitsland, waar het mede de basis vormde voor de sociale markteconomie. Elders leeft het voort onder diverse termen als progressief liberalisme, links liberalisme, sociaalliberalisme en in de sociaaldemocratie de Derde weg.