Oudzweeds (Modern Zweeds: fornsvenska) is de naam voor twee verschillende stadia van de Zweedse taal die gesproken werd in de middeleeuwen: Vroeg Oudzweeds (Klassisk fornsvenska), gesproken van rond 1225 tot 1375, en Laat Oudzweeds (Yngre fornsvenska), gesproken van 1375 tot 1526.
Oudzweeds ontwikkelde zich van Oudoostnoords, het oosterse dialect van Oudnoords. Het eerste Zweeds en Deens, gesproken tussen de jaren 800 en 1100, waren dialecten van Oudoostnoords en zij worden ook wel Runen-Zweeds en Runen-Deens genoemd omdat in die tijd de tekst in runenalfabet geschreven werd. De verschillen waren klein, de dialecten begonnen zich echter van elkaar te onderscheiden in de 12e eeuw en verwerden tot Oudzweeds en Ouddeens in de 13e eeuw. Het is niet bekend wanneer precies Oudgutnish en Elfdaals begonnen af te wijken van Zweeds, maar Oudgutnish scheidde zich lang voor Ouddeens af.
Vroeg Oudzweeds verschilde opvallend van modern Zweeds wat betreft complexiteit van de naamvallenstructuur en had grammaticaal nog geen vermindering van het geslacht ondergaan zodat het drie geslachten had. Zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden en bepaalde cijfers waren verbogen in vier naamvallen: nominatief, genitief, datief en accusatief.