Met Paleosiberische talen (ook 'Paleoaziatisch' of 'Hyperboreïsch') wordt een restgroep van enkele kleine (bedreigde) taalfamilies en isolaten bedoeld die niet onderling verwant zijn en ook niet verwant zijn aan andere (prominentere) taalfamilies in Siberië, namelijk de Indo-Europese (Russisch), de Altaïsche (Toengoezische en Turkse talen) en Oegrische. De benaming is slechts een geografische verzamelnaam en verwijst niet naar genetische, taalhistorische of taaltypologische verwantschap. In principe worden de volgende talen tot de Paleosiberische groep gerekend: Chukchi, Koryak, Kamchadal (Itelmen) (die gedrieën de Tsjoektsjo-Kamtsjadaalse taalfamilie vormen), Yukagir, Ket en Nivkh (Gilyak). Ze worden alle gesproken in noordoostelijk Siberië. Naast de Tsjoektsjo-Kamtsjadaalse taalfamilie rekenen taalkundigen soms ook de Inuït-Aleut-groep tot de Paleosiberische talen. Tot slot valt soms ook het Ainu onder de noemer.
Vermoedelijk behoorden de Paleosiberische talen ooit tot grotere taalgroepen, die langzaam zijn verdreven door de drie voornoemde taalfamilies die pas later opgang maakten in Siberië. Zo is van het Ket bekend dat het verwant is aan Arih, Assan en Kott, die in de vroege 19e eeuw uitstierven. Dit is bekend door woordenlijsten die door Russische pioniers zijn opgesteld sinds de 18e eeuw.