Het Privilegium maius (Duits: Großer Freiheitsbrief) was een vervalst document dat in de winter van 1358/1359 werd uitgevaardigd in opdracht van de Oostenrijkse hertog Rudolf IV van Habsburg, bijgenaamd de Stichter (ook bekend als Rudolf I).
Hiermee eiste Rudolf een groot aantal privileges en rechten op:
Het doel van de vervalsing was om de status en de macht van de Habsburgse dynastie van hertogen van Oostenrijk te verhogen door hen dichter bij het aartshertogdom te brengen.
In totaal liet Rudolf IV vijf documenten vervalsen:
Om de privileges van het Huis van Oostenrijk duidelijk samen te vatten, liet Rudolf IV op 11 juli 1360 een Vidimus uitvaardigen.
Het geheel werd aan keizer Karel IV voorgelegd op de Hofdag in Nürnberg in november 1360. Op advies van Francesco Petrarca was Keizer Karel IV niet bereid het Privilegium maius volledig te aanvaarden.[1]
Later werd het Privilegium maius bekrachtigd door de Habsburger Frederik III (als koning in 1442 en als keizer in 1453). Keizer Rudolf II herbevestigde het document in 1599 en keizer Karel VI deed dat nogmaals in 1729.
Het Privilegium maius verloor zijn grondwettelijke betekenis in 1804, toen Napoleon Bonaparte het Heilig Roomse Rijk ontbond en in plaats daarvan zijn Duitse vazallen verenigde in de Rijnbond.
De documenten werden in 1852 ontmaskerd als vervalsingen door Wilhelm Wattenbach.[2]