Een plant kan resistent zijn tegen aantasting door schimmels, bacteriën, virussen, mycoplasma ’s, nematoden, insecten en mijten, de zogenaamde biotische factoren, waardoor deze geen of minder schade lijdt. De plant wordt hier meestal aangeduid als waardplant. In het algemeen zijn planten resistent tegen zeer veel ziekteverwekkers en alleen vatbaar voor een beperkt aantal ziekteverwekkers. Door planten in monocultuur te telen kunnen ziekteverwekkers zich sneller verspreiden en aanpassen en zal meer aantasting optreden. Met plantenveredeling wordt geprobeerd resistente rassen te maken en de aanpassing van de ziekteverwekker voor te blijven. Wat bijvoorbeeld bij Phytopthora en aardappelmoeheid bij de aardappel maar slecht lukt.
Bij resistentie kan onderscheid gemaakt worden in schijnresistentie en echte resistentie:
Schijnresistentie | Ontsnappingsresistentie | Hierbij loopt de levenscyclus van de ziekteverwekker (pathogeen) niet synchroon met de waardplant of het micro-klimaat is door teeltmaatregelen niet geschikt. Door te zorgen voor een droog gewas kunnen bijvoorbeeld schimmelsporen, zoals die van schurft, niet op het blad kiemen. |
---|---|---|
Buitensluitingsresistentie | De ziekteverwekker kan de plant niet binnendringen, doordat de plaats van binnendringing gesloten is. Bijvoorbeeld door gesloten huidmondjes of een gesloten bloei. | |
Vectorresistentie | Er zijn virussen die alleen overgedragen kunnen worden door een ander organisme zoals een bladluis. Als de plant resistent is tegen deze bladluis kan het virus de plant niet binnendringen. | |
Onderstamresistentie | Door resistentie van de onderstam kan de ziekte de hierop geënte plant niet binnendringen. Bijvoorbeeld resistentie tegen verwelkingsziekte. | |
Herstelvermogen | Door een snelle groei kan de plant weer herstellen van een aantasting. | |
Echte resistentie | Passieve resistentie | De resistentie is al aanwezig. |
Actieve resistentie | Zodra de ziekteverwekker in contact komt met de plant, wordt resistentie opgeroepen door o.a. de vorming van fytoalexinen, gomvorming, vorming van tylosen (bijvoorbeeld: iepziekte) of een overgevoeligheidsreactie. Zo vormt de boon phaseoline en de sojaboon hydroxy-phaseoline. | |
Overgevoeligheids- resistentie |
Bij overgevoeligheidsresistentie sterven de cellen rond de infectieplaats af, waardoor de ziekteverwekker zich niet kan verspreiden. Een voorbeeld hiervan is zwarte roest bij tarwe. |