Reuzen zijn in de boekenreeks rond Harry Potter van J.K. Rowling een magisch ras dat in de loop der eeuwen bijna is uitgestorven. Ze worden door het Ministerie van Toverkunst beschouwd als uiterst gewelddadige wezens, die een gevaar vormen voor de tovenaarsgemeenschap.
Aan het einde van het vierde boek wordt het duidelijk dat de reuzen een belangrijke positie innemen in de eerste geheimzinnige botsingen tussen Heer Voldemort en de Dooddoeners aan de ene kant en Perkamentus en de Orde van de Feniks aan de andere kant.
Rubeus Hagrid, de jachtopziener van Zweinstein en zelf een halfreus, gaat op verzoek van Perkamentus de reuzen opsporen, samen met Madame Olympe Mallemour. Uiteindelijk vinden ze de reuzen, en hoewel de locatie geheim is kan daar wel naar geraden worden: in de Franse stad Dijon wisten Olympe en Hagrid een spion van het ministerie af te schudden, daarna trokken ze verder naar Polen, en toen naar Minsk in Wit-Rusland. Uiteindelijk vonden ze reuzen in de bergen, wat waarschijnlijk de Karpaten zijn of de Oeral. Dan wordt pas duidelijk wat het gevolg is van de reuzenoorlogen waar Professor Kist over vertelde: er zijn nog maar tachtig reuzen over in een krappe vallei. Hagrid en Madame Mallemour weten goede banden aan te leggen met de Oppur (stamhoofd) Karkus, maar na een slachtpartij onder de reuzen waarbij Karkus wordt gedood wordt Gorgor de nieuwe Oppur. Gorgor is Hagrid en Madame Mallemour beduidend minder goed gezind en sluit zich aan bij de Dooddoeners (waaronder Walter Vleeschhouwer) die op dat moment ook de steun van de reuzen kwamen vragen.