Het Scheimpflug-principe, ook wel de voorwaarde van Scheimpflug genoemd, beschrijft de ligging van het scherptevlak bij een optische afbeelding. Het is de theorie achter een in de fotografie gebruikte methode om objecten die niet parallel aan het beeldvlak lopen toch scherp weer te geven. Omgekeerd kan onscherpte worden gecreëerd waar die niet verwacht wordt. De methode is vernoemd naar de Oostenrijkse officier en cartograaf Theodor Scheimpflug.
Bij een "normale" camera is alles scherp wat gelegen is in een zeker vlak, parallel aan het beeldvlak en loodrecht op de optische as van het objectief. Door de beperkte scherptediepte is alles onscherp wat niet in dat scherptevlak ligt. Door diafragmeren is de scherptediepte wel te vergroten, maar het vlak van de grootste scherpte blijft altijd parallel aan het beeldvlak.