De Semnonen waren een west Germaanse stam die het kernvolk vormde van de Sueben of Zwaven. Hun verblijfsgebied lag rond het begin van de jaartelling tussen de Elbe en de Oder in het huidige Brandenburg en Mecklenburg-Voor-Pommeren. De naam Semnonen houdt waarschijnlijk verband met de kleinkoning Semno (Grieks Σέμνων) der Longionen, die in 277 door keizer Probus gevangen werd genomen.
In het jaar 17 verwisselden de Semnonen Marbod, de leider der Marcomannen, als bondgenoot in voor Arminius, de leider der Chatten. Deze had aan zijn overwinning op de Romeinen acht jaar eerder in het Teutoburgerwoud veel prestige ontleend. Veel plezier beleefden ze er niet aan: in hetzelfde jaar vond een heftige veldslag plaats tussen de twee legers waarbij zware verliezen geleden werden door beide partijen maar die geen duidelijke winnaar opleverde.
Onder druk van andere Germaanse stammen werden de Semnonen in de 2e eeuw gedwongen steeds meer naar het zuidwesten van Duitsland te trekken. Delen van hen gingen op in de Alemannen en later in die van de Thüringers. De Semnonen die zich in eerste instantie in hun oorspronkelijke woongebied wisten te handhaven gingen aan het einde van de 6e eeuw op in de Westslaven.